Emmanuel Carrère (1957) maakt in de openingszin van Yoga meteen duidelijk dat wat hij in zijn hoofd had - 'een lichtvoetig en fijnzinnig boekje over yoga' - niet het boek is dat we nu lezen. De omstandigheden (jihadistisch terrorisme, de vluchtelingencrisis, een depressie en de dood van zijn uitgever) beletten hem om het te schrijven. Het oorspronkelijke idee was goed. Omdat de halve westerse wereld intussen weleens op een yogamat heeft gestaan en omdat yoga niet alleen een lichamelijke, maar ook een mentale en - laten we het maar gewoon zeggen - een spirituele oefening is en er bar weinig goede boeken over spiritualiteit bestaan. Ze worden geschreven door, in de woorden van Carrère, 'zelfverklaarde spirituele meesters met hun eindeloze gezever over het verruimen van je bewustzijn, het belang van het hier en nu en van innerlijke vrede'.
Het eindresultaat, ruim 300 bladzijden autobiografische fictie waarin niet alleen yoga en meditatie maar ook het leven zelf, inclusief al die omstandigheden, aan bod komen, is veel beter dan wat voor lichtvoetig en fijnzinnig boekje ook. Schrijven is voor auteur en journalist Carrère geen cerebrale exercitie. Hij gaat ervoor de wereld in (zie bijvoorbeeld het vuistdikke Limonov over de extreem-rechtse cultschrijver en terrorist Eduard Limonov), maar hij schuwt zijn eigen binnenwereld niet.
Vooral in dit boek zien we hem stripped and naked. Zijn humor en zelfspot houden de boel in evenwicht. Carrère mediteert al twintig jaar, heeft veel ervaring met tai chi en beoefent nu al een tijdlang een klassieke Indiase vorm van yoga, maar hij bekent dat hij nog nooit iets van leegte heeft ervaren, of een gevoel van verlichting. In elk geval niet bij yoga of meditatie. Hij vergelijkt zijn persoonlijke spirituele weg met een 'koeienpaadje': hij hoeft niet naar de top van de berg, maar als hij een iets beter mens (en daardoor een betere schrijver) wordt, is dat meegenomen.
Zijn nuchtere aanpak is een verademing voor lezers die (nog) niet mediteren en zich niet thuis voelen bij het stompzinnige geblaat waarmee dat vaak gepaard schijnt te moeten gaan. 'Poepen als je poept en piesen als je piest', zoals een van Carrères definities luidt, is een adequate omschrijving van wat meditatie is.
En dan begint op pagina 149 deel III: 'Het verhaal van mijn gekte'. Carrère heeft ervaring met depressies, maar nu was hij al tien jaar stabiel en gelukkig met zijn vrouw. Hij had niet verwacht dat het leven 'dat in mijn ogen zo harmonieus, zo goed gepantserd, zo bevorderlijk was voor het schrijven van een lichtvoetig en fijnzinnig boekje over yoga' in werkelijkheid afstevende op een ramp. Een ramp die van binnenuit kwam, vanuit 'die drang tot zelfvernietiging waarvan ik me in mijn hoogmoed genezen achtte en die in alle hevigheid opspeelde en me voorgoed uit mijn geborgenheid verjoeg'.
Het lijken misschien hoogdravende woorden, maar het vervolg logenstraft dat idee. Carrère is door een hel gegaan. Een van de pijnlijkste gebeurtenissen die hij beschrijft is een afspraak met journalist Wyatt Mason, die hem komt interviewen voor The New York Times Magazine. De schrijver is op dat moment tot weinig anders meer in staat dan roken en voor zich uitstaren. Hij leest over zichzelf in het artikel: 'Deze buitengewoon beleefde man, zo voorkomend voor zijn gesprekspartner, die zich heel precies probeerde uit te drukken, diende thee op, was zo dienstbaar als hij maar kon, maar het was onmogelijk om niet te zien dat hij verschrikkelijk leed.'
Ook de symptomen die staan opgesomd in zijn medisch dossier, dat is opgesteld in het psychiatrische ziekenhuis St. Anne - van 'anhedonie' tot 'dementieel syndroom' en intense lijdensdruk - zijn angstaanjagend. De diagnose bipolaire stoornis type 2 is daarentegen, voor Carrère, een opluchting. Het verklaart 'de bak ellende' in zijn hoofd en de 'manische', wellustige periodes die hij heeft gekend, waarin hij gevolgen van beslissingen niet goed kan overzien. Vier maanden en maar liefst veertien elektroshocks later mag hij gaan. Lithium zal zijn stemmingswisselingen voortaan dempen.
Yoga is het eerste boek in zijn oeuvre dat Carrère heeft getypt met tien vingers. Het is zijn beste tot nu. Het vereist moed om jezelf zo onder ogen te komen. In deze dappere roman waarin ongelooflijk veel narigheid wordt beschreven, heeft hij de juiste toon getroffen, waardoor je nergens het gevoel krijgt dat het te veel of te zwaar is.
Eén dingetje zit mij dwars en dat is het einde. Iemand die mediteert en daarbij zo veel heeft meegemaakt wéét dat hij zijn geluk niet hoeft te bouwen op iemand anders. Dat zit, diep weggestopt onder al die angsten en trauma's, in jezelf. Toch eindigt hij met een nieuwe liefde, een jonge vrouw, die een beetje aan yoga doet. Gewoon als een lekkere work-out. Prachtig natuurlijk. Carrère is op de dag die hij beschrijft 'volmaakt gelukkig' dat hij leeft. Maar daarvoor had hij haar niet nodig.
****
Uit het Frans vertaald door Floor Borsboom. De Arbeiderspers; 317 pagina's; € 23,50.
Verberg tekst