In een voorwoord bij de onvoltooide roman Het geval Franza uit 1966 omschreef de Oostenrijkse auteur Ingeborg Bachmann (1926-1973) een uitgangspunt van haar oeuvre. 'Want het is het innerlijk waar alle drama's plaatsvinden, krachtens de dimensie die wij of gefingeerde personen aan dit lijden en doen lijden kunnen geven. Het is niet waar dat wij in een tijd zonder drama's leven, deze bewering is even onhoudbaar als elke andere, ook de mijne misschien dat die drama's er zijn.' Eigenlijk typeert het literatuur in het algemeen: menselijk lijden speelt zich al denkend en voelend af, en is een kwestie van taal - het zijn andermans uitspraken die ons gewelddadig kunnen krenken en kwetsen, terwijl we vervolgens op zoek blijven naar de juiste woorden om al die innerlijke drama's begrijpelijk te maken, en mededeelbaar.
Een nieuw soort taal
Bij Kopernik verscheen, in een vertaling van Paul Beers, de Verzamelde verhalen, met onder meer de bundels Het dertigste jaar en Simultaan, die al in de jaren tachtig vertaald werden. Het boek biedt een overzicht op de evolutie van Bachmann als prozaïst: in de jaren vijftig werd ze bekend als dichter, maar daarna ging ze zich op verhalen en romans concentreren. Het eerste deel bevat voornamelijk jeugdwerk, Bachmann schreef bijvoorbeeld 'Het veer' toen ze nog geen twintig was. Het zijn teksten waarin ze naar een stem zoekt, en met wisselend succes vaak allegorisch aandoende registers uitprobeert.
Het contrast is groot met de bundel Het dertigste jaar (verschenen in 1961) - in kwaliteit zowel als in coherentie. Wat Bachmanns generatie kenmerkt, is uiteraard de Tweede Wereldoorlog, die zij als kind meemaakte. In 'Jeugd in een Oostenrijkse stad' schrijft ze over de hypocrisie, het opportunisme en de zelfdestructie van een land dat zich aan het nazisme overleverde: 'Er is geen geld in huis. Geen munt valt meer in het spaarvarken. In het bijzijn van de kinderen spreekt men slechts in bedekte termen. Ze kunnen niet raden dat het land op het punt staat zichzelf te verkopen, en de hemel erbij, waaraan iedereen trekt tot hij kapotscheurt en een zwart gat te zien geeft.' Een groot deel van Bachmanns oeuvre gaat over dat trauma. Maar de vraag is ook of jonge Oostenrijkers nog een leven kunnen hebben dat niet in het teken staat van de misdaden en de slachtoffers van vorige generaties. Doen er zich geen nieuwe misdaden voor - is er geen hedendaags, oorspronkelijk, individueel ongeluk? En waarom zou er daar, in zogenaamde vredestijd, niet ook aandacht voor mogen zijn? Bachmann suggereert dat lijden niet te becijferen valt, en niet te vergelijken: ook wie deel uitmaakt van een geprivilegieerde en machtige bevolkingsgroep kan (en mag) doodongelukkig en op de dool zijn.
'Het dertigste jaar' is daar een weerslag van, en het is een van de beste korte prozastukken uit de twintigste eeuw, dat Bachmann deels schreef als reactie op De man zonder eigenschappen van Musil. Veel uitzonderlijks gebeurt er niet: een man verhuist van Wenen naar Rome en weer terug. Zijn probleem is precies dat hij voortdurend eigenschappen krijgt aangereikt die nooit stroken met wat hij als werkelijk ervaart. De mensen spreken wat hij 'boeventaal' noemt, wat hem in grote mate van hen isoleert. Bachmann voltooide eind jaren veertig een doctoraat over (of eerder tegen) Heidegger, die de taal op een esoterische manier tot iets maakte waar zo weinig mogelijk mee mag worden uitgedrukt. Zelf ontwikkelde ze zich in de richting van Wittgenstein, die de taal verheerlijkte noch opgaf, maar naar de grootst mogelijke precisie streefde. De paradox bij Bachmann is dat het literaire resultaat van dat streven niet uit clichés, herkenbare zegswijzen of sentimentele grootspraak mag bestaan - ze schrijft vreemde zinnen, in een soort nieuwe taal, die net daarom iets wezenlijks kan onthullen, maar ook altijd op grenzen stuit. Zoals de man in 'Het dertigste jaar' denkt: 'De geest, die mijn vlees als herberg heeft, is een nog grotere bedrieger dan zijn schijnheilige waard. Vóór alles moet ik vrezen hem aan te treffen. Want niets wat ik denk heeft met mij te maken. Elke gedachte is niets anders dan het ontkiemen van vreemde zaden. Niets van alles wat mij beroerd heeft ben ik bij machte te denken, en ik denk dingen die mij niet beroerd hebben.'
Verlangen naar waarheid
Simultaan verscheen in 1972, een jaar voor Bachmanns vroegtijdig overlijden. Zoals Ingeborg Dusar, professor Duits aan de Universiteit Antwerpen, het schrijft in een nawoord bij dit boek, betekende deze bundel (die als werktitel Wienerinnen droeg) een nieuwe fase in haar oeuvre - dubbelzinniger, komischer ook, en feministisch. De hoofdpersonages in deze vijf verhalen zijn vrouwen die weliswaar niet zomaar succesvol te noemen zijn, maar die evenmin het slachtoffer worden, zoals in haar romans geregeld gebeurt, van dominante, om niet te zeggen sadistische mannen. Soms komt dat omdat ze, uit levenswijsheid, niet zo nodig alles onder ogen willen zien. Miranda in het verhaal 'O gelukkige ogen' heeft letterlijk een oogafwijking, die het haar toestaat om de vreselijke wereld door middel van een waas op afstand te houden. En toch blijft in de vijftigjarige Elisabeth, hoofdpersonage in de novelle 'Drie paden naar het meer' waarmee Simultaan afsluit, dat snijdende, licht paranoïde verlangen bestaan naar waarheid, en naar waarachtig spreken. 'Wie vraagt mij eens wat,' roept ze in gedachten uit, 'wie vraagt eens iets aan iemand die zelf denkt en durft te leven, en wat hebben jullie van mij en zoveel anderen gemaakt met dat krankzinnige begrip voor elk probleem, en is het dan echt nog nooit bij iemand opgekomen dat men de mensen kapot maakt als hun de taal wordt ontnomen en daarmee het beleven en denken.'
Alles wat Bachmann schreef, is te beperken tot een strijd van vrouwen tegen mannen, zoals vorig jaar Merve Emre nog deed in The New York Review of Books. En toch zou dat jammer zijn, want deze verhalen zijn er voor iedereen bij wie het bestaan 'hard binnenkomt', en dan vooral voor wie lijdt aan dergelijke even alomtegenwoordige als platvloerse uitdrukkingen. Enkel als het leven zo meticuleus mogelijk in woorden wordt vertaald zoals door Bachmann, valt er mee om te gaan.
Vertaald door Paul Beers, Koppernik, 504 blz., 29,90 €. Oorspr. titel: 'Sämtliche Erzählungen'.
Verberg tekst