Wat doe je met de sleutels van een huis dat niet meer bestaat? Ahmed bewaart zijn huissleutel nog altijd in zijn broekzak, hoewel zijn woning in puin ligt, net als zijn door oorlog geteisterde land. Ooit was hij een violist, nu een vluchteling. Na een vreselijke boottocht over de Middellandse Zee, via nog vreselijkere vluchtelingenkampen, belandt hij in een Nederlands volkstuincomplex. De tuinders staan niet bepaald te springen om Ahmeds komst. Alleen Mari vindt het fijn dat hij er is; ze biedt hem een plek bij haar thuis aan. Is Ahmed daar blij mee? Niet echt. Hij haat de rol van beleefde bedelaar die hij gedwongen moet innemen. 'Een bedelaar kan niet boos overkomen, niet arrogant of agressief, hij moet zijn zoals de wereld hem wil zien.' Als hij het even niet meer trekt, tast hij in zijn broekzak en duwt hij zijn vingers tegen het scherpe deel van zijn oude huissleutel.
Het zijn details zoals met die sleutel die aantonen hoe opmerkzaam Wytske Versteeg (1983) is in haar vijfde roman Het gouden uur. Nog eentje: elke avond na het tandenpoetsen stopt Ahmed zijn tandenborstel weer in zijn rugzak. Het kan van alles betekenen: probeert Ahmed zo weinig mogelijk ruimte in te nemen, verwacht hij elk moment weer te moeten vluchten of wil hij geen permanent karakter geven aan zijn verblijf bij Mari?
Versteeg had dit soort dingetjes niet kunnen bedenken zonder haar personages dicht op de huid te zitten. In eerder werk toonde ze zich al een schrijver met een groot inlevingsvermogen. Ze verdiept zich het liefst in degenen waarin niemand anders zich verdiepen wil: de kneuzen en de griezels. Een ziekelijk meisje en een monsterlijke oom in haar debuut De wezenlozen (2012). Een misvormde, hatelijke chirurg en zijn zielige vrouw in Quarantaine (2015). Een sneue, naar erkenning hunkerende jongen en een duistere, gezichtsloze man in Grime (2017).
Maar hoe vreemd of onaangenaam haar personages ook zijn, Versteeg weet ze via de juiste observaties altijd dicht bij de lezer te brengen. Dat doet ze opnieuw in Het gouden uur, waarin ze drie gemankeerde figuren bij elkaar zet: de eenzame Mari vangt de cynische Ahmed op, die is gevlucht voor het regime waarvoor Tarik - ooit bewaker in een berucht martelkamp - werkte. Later wordt Tarik Mari's gids. Dader, slachtoffer en hulpverlener - een hachelijke driehoeksverhouding die Versteeg neerzet door hen afwisselend aan het woord te laten. De grote vraag: wie is hier nou eigenlijk afhankelijk van wie? Of anders geformuleerd: wie heeft de macht over wie? Een vraag die Versteeg in eerdere romans ook al heeft onderzocht. Telkens zet ze sterke en zwakke karakters tegenover elkaar, vaak in een duistere wereld vol groteske elementen. Het gouden uur, met beschrijvingen van een land in oorlog en een volkstuincomplex in crisis, is tot nu toe haar meest realistische roman. Al zou je ook kunnen stellen dat de wereld inmiddels zo bizar geworden is dat Versteeg er niets meer bij heeft hoeven te verzinnen.
Wat Mari, Ahmed en Tarik doen (naar grottekeningen zoeken, wachten op een verblijfsvergunning, mensen martelen) of waar ze zich bevinden (in een tuin, een gebombardeerde stad of in de bergen) is in deze roman niet het belangrijkst. Het gaat om het wezen van de personages. Personages die niet alleen maar goed of slecht, of slachtoffer of dader zijn (maar dat is natuurlijk in elke interessante roman zo). Mari's altruïsme heeft alles met haar eenzaamheid te maken. Tarik is door zijn rol als bewaker juist gevangene geworden van zijn herinneringen aan het kamp. En Ahmed - toch het beklagenswaardigst van het drietal - is het onsympathiekst. Zijn totale bitterheid over zijn situatie is niet te pruimen. Jongen, maak er nou het beste van, denk je steeds. Tot je beseft dat dat precies is wat alle goedbedoelende hulpverleners om Ahmed heen óók denken, en dat dát juist is wat hem zo woedend maakt. 'Misschien zou ik je dankbaar moeten zijn', schrijft Ahmed naar Mari. 'Maar dankbaarheid bestaat niet zonder haat.'
Het is een ontluisterend beeld dat Versteeg van hulpverlening schetst: wie hulp krijgt, wordt hoe dan ook een beetje vernederd, wie hulp geeft, doet dat voor zichzelf. Iemand écht helpen lijkt onmogelijk, net zoals het onmogelijk lijkt - in het werk van Versteeg althans - écht contact met een ander te maken. We zitten onszelf te veel in de weg. Dat treurige mensbeeld sluit aan bij Versteegs schrijfstijl: een beetje stug - proza dat zich niet zomaar blootgeeft. Behoedzaam moet je lezen om te zien wat Versteeg je wil tonen; let op die details. Maar wie daar de moeite voor neemt, kan rekenen op plots lyrische beschrijvingen, vol warmte. Het gouden uur is dat moment van de dag waarop alles in het barmhartige licht van de ondergaande zon wordt gedompeld. Precies dat heeft Versteeg haar personages en ook de lezer te bieden. Ja, er is strijd, eenzaamheid en onrecht, maar af en toe is er een moment waarop alles in die zachte, lichte gloed baadt en is er hoop voor iedereen.
★★★★☆
Querido; 332 pagina's; € 22,99.
Het proza van Wytske Versteeg is een beetje stug, maar de details zijn lyrisch.
Verberg tekst